
Jurisprudentie
BB1447
Datum uitspraak2007-07-27
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6152 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6152 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering. Minder dan 15% arbeidsongeschikt.
Uitspraak
05/6152 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[A. te B. ] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 september 2005, 04/391 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 mei 2007 zijn namens appellant de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.J. Smink, werkzaam bij de CNV Bedrijvenbond. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als zager/lasser voor OVRI BV te Emmeloord. Hij heeft zich op 21 mei 2002 met maag- en spanningsklachten ziekgemeld. Appellant is op 17 maart 2003 onderzocht door de arts E. du Maine, die vaststelt dat appellant vooral psychische klachten heeft en een aantal arbeidsbeperkingen voor appellant opneemt in een functionele mogelijkhedenlijst. De arbeidsdeskundige S.C. Ravensbergen selecteert vervolgens een aantal functies die appellant met zijn beperkingen nog kan uitoefenen. Gelet op hetgeen appellant met deze functies zou kunnen verdienen, heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2003 geweigerd om aan appellant per 20 mei 2003, aansluitend aan de wettelijke wachttijd, een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en is terzake gehoord op 6 januari 2004. De bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer was aanwezig tijdens deze hoorzitting en heeft mede op basis van de aanwezige schriftelijke informatie van artsen die appellant hebben behandeld, een nadere beoordeling gemaakt van de beperkingen van appellant. Blijkens haar rapport van 15 januari 2004 is de bezwaarverzekeringsarts van mening dat er geen aanleiding is om de beperkingen die door de arts E. du Maine zijn vastgesteld in verband met de psychische klachten van appellant, nader aan te scherpen. Wel acht de bezwaarverzekeringsarts appellant in verband met zijn allergieklachten ook beperkt ten aanzien van werkzaamheden waarbij hij te maken zou krijgen met huisstof, betonstof en veren. De bezwaararbeidsdeskundige J. Langius heeft op basis van deze laatste beoordeling de geselecteerde functies nader beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat enkele hiervan komen te vervallen. Hij acht appellant wel in staat om de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de functies onder de SBC codes 271122, 111180, 264140, 111190 en 272043. Gelet op hetgeen appellant kan verdienen met de functies die vallen onder de drie eerstgenoemde SBC codes, bedraagt zijn verlies van verdiencapaciteit 12,74%, zodat er geen aanleiding is om hem een WAO-uitkering toe te kennen. Bij het bestreden besluit van 26 februari 2004 heeft het Uwv besloten het primaire besluit niet te herroepen en de bezwaren van appellant ongegrond te verklaren.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich kunnen vinden in de voor appellant geformuleerde beperkingen. Wel heeft de rechtbank gesignaleerd dat per abuis in de functionele mogelijkhedenlijst een beperking is opgenomen voor het aspect “eigen gevoelens uiten”, terwijl blijkens de betreffende rapportages bedoeld was een beperking op te nemen voor het aspect “omgaan met conflicten”. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de aan appellant voorgehouden functies geen bijzondere belasting kennen op laatstgenoemd aspect, zodat er geen aanleiding is aan de “kennelijke misslag” gevolgen te verbinden. Met inachtneming van de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven toelichting ziet de rechtbank geen reden de functies niet voor appellant geschikt te achten.
In hoger beroep is namens appellant verwezen naar hetgeen in eerste aanleg bij de rechtbank is aangevoerd en is daarnaast verzocht bij de beoordeling te betrekken, de kort voor de zitting bij de rechtbank overgelegde medische informatie, die door de rechtbank buiten beschouwing is gelaten. Voorts is aangevoerd, dat het bestreden besluit niet voldoet aan de in de jurisprudentie van de Raad gestelde eisen van transparantie en toetsbaarheid, dat de functionele mogelijkhedenlijst enkele zogenoemde verborgen beperkingen bevat en overigens door verwisseling van twee beperkingen onvoldoende is gemotiveerd, dat enkele functies onder de SBC code 111190 niet actueel waren ten tijde voor dit geding van belang, dat onvoldoende is toegelicht of bij een van de functies onder de genoemde SBC code de beperking voor “persoonlijk risico” niet wordt overschreden, en dat met betrekking tot de functies onder de SBC code 272043 onvoldoende is gemotiveerd of deze door appellant met zijn allergiebeperkingen verricht kunnen worden. In verband met dit laatste acht appellant het noodzakelijk dat de zogenoemde enquête formulieren door het Uwv in het geding worden gebracht. Voor alle functies geldt voorts dat de zogenoemde signalering op het aspect “probleem oplossen” onvoldoende is toegelicht.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de door de (bezwaar)verzekeringsartsen voor appellant geformuleerde arbeidsbeperkingen in voldoende mate tegemoet komen aan zijn medische klachten. De Raad wijst in dit verband ook op de in hoger beroep overgelegde rapportage d.d. 9 december 2005 van de bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer, die daarmee voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de medische informatie, die namens appellant in hoger beroep is overgelegd. Naar het oordeel van de Raad biedt ook deze informatie geen aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat zijn beperkingen door het Uwv per de in geding relevante datum van 20 mei 2003 zijn onderschat.
Evenals de rechtbank is ook de Raad van oordeel, dat appellant met zijn beperkingen in staat moet worden geacht de hem uiteindelijk voorgehouden functies te vervullen. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat voor appellant een vijftal beperkingen geldt die verband houden met zijn psychische klachten en twee beperkingen die in relatie staan tot zijn allergieklachten. Gelet op de omvang en de aard van deze beperkingen, gelet op de voldoende duidelijke omschrijvingen van de geselecteerde functies en gelet op de toelichting die door de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius is gegeven ten aanzien van de zogenoemde niet-matchende aspecten, is naar het oordeel van de Raad in dit geval geen aanleiding voor de conclusie dat de bestreden beslissing, in verband met het ontbreken van relevante informatie, niet voldoet aan de eisen van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
Naar het oordeel van de Raad is door de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd, en blijkt overigens voldoende uit de omschrijvingen van de aan appellant voorgehouden functies, dat bij die functies de belastbaarheid van appellant op onder meer de allergieaspecten en het aspect van “persoonlijk risico” niet wordt overschreden. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat de abusievelijke verwisseling van twee aspecten in de functionele mogelijkhedenlijst, gelet op de belasting van de geselecteerde functies, niet met zich brengt dat appellant die functies niet kan vervullen. Tot slot concludeert de Raad, dat hetgeen namens appellant is aangevoerd ten aanzien van de actualiteit van enkele functies in SBC code 111190, en ten aanzien van de mogelijke onduidelijkheid rond de aanwezigheid van stof in de functies onder SBC code 272043, buiten bespreking kan blijven, omdat deze SBC codes zogenoemde reserve functies voor de schatting bevatten, die niet mede ten grondslag hebben gelegen aan de berekening van de verdiencapaciteit van appellant.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de in hoger beroep aangevoerde grieven niet slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
MH